Alle chauffeurs in dienst van de Nederlandse vervoerder vallen onder de CAO Beroepsgoederenvervoer. Of toch niet?
Het Gerechtshof Den Haag[1] heeft vorige week bevestigd dat Engelse chauffeurs in dienst van een Nederlandse vervoerder en rijdend op Nederlandse wagens, niet onder de CAO Beroepsgoederenvervoer over de weg en de verhuur van mobiele kranen (CAO BGV) vallen. Vorig jaar werd de vordering van FNV tot naleving van de CAO BGV op deze werknemers in kort geding ook al afgewezen. In hoger beroep stelt het Hof de vervoerder opnieuw in het gelijk.
Het zit als volgt. De chauffeurs hebben allen de Engelse nationaliteit en zijn ook woonachtig in het Verenigd Koninkrijk. Op de arbeidsovereenkomsten van de chauffeurs is door middel van een rechtskeuze Engels recht van toepassing verklaard. Loonheffingen en sociale premies worden afgedragen in Engeland. De chauffeurs zijn daarentegen in dienst van een Nederlandse vervoerder en worden ook aangestuurd vanuit de Nederlandse vestiging. Zij rijden voor circa 70% in Engeland en voor het overige deel op het continent (voornamelijk Nederland, België en Frankrijk). Na hun dienst – die zij thuis starten – keren zij terug naar huis in de UK en nemen daarbij ook hun vrachtwagen mee.
Op enig moment stelt FNV een cao-nalevingsonderzoek in bij deze vervoerder. Het bedrijf weigert (terecht) gegevens aan te leveren van de Engelse chauffeurs en stelt zich op het standpunt dat deze groep werknemers niet onder de werkingssfeer van de CAO BGV vallen en dat FNV dus geen nalevingsbevoegdheid heeft. FNV is het daar – uiteraard – niet mee eens en meent dat de vervoerder het Nederlandse cao-loon dient te betalen aan de chauffeurs. FNV stapt naar de rechter om naleving van de CAO BGV af te dwingen. Omdat de kantonrechter de vorderingen in eerste aanleg (kort geding) afwijst, gaat FNV in hoger beroep.
In de uitspraak van het Hof Den Haag staat allereerst de vraag centraal of Nederlands recht van toepassing is op de arbeidsovereenkomsten van deze Engelse chauffeurs. De keuze voor Engels recht mag namelijk niet afdoen aan de rechten van een werknemer die ontleend worden aan het recht van het land waar gewoonlijk wordt gewerkt. En u raad het al, FNV vindt dat Nederland het gewoonlijk werkland is.
Het gewoonlijk werkland moet worden vastgesteld aan de hand van een aantal gezichtspunten die zijn geformuleerd door het Europese Hof van Justitie en eind vorig jaar in de procedure van Van den Bosch ook zijn bevestigd door de Hoge Raad[2]. Dit maakt dat er bekeken moet worden waar de werknemers het belangrijkste deel van zijn verplichtingen jegens zijn werkgever vervult. Het Hof stelt vast dat de Engelse chauffeurs hun werkzaamheden starten, beëindigen en organiseren vanuit de UK, maar hun instructies ontvangen vanuit Nederland en op Nederlandse wagens rijden. FNV heeft aangevoerd dat de chauffeurs voor meer dan 75% op het continent zouden rijden. Het Hof gaat daar niet in mee, omdat FNV deze stelling op geen enkele wijze aannemelijk heeft kunnen maken. Ook de verwijten dat de cabotageregels niet zouden worden nageleefd, worden niet onderbouwd. Daarnaast wijst het Hof terecht op het feit dat als het al juist zou zijn dat de chauffeurs voor 75% op het continent zouden rijden, dit nog niet betekent dat dit dan ook in Nederland is. Evenmin zijn er aanwijzingen dat de chauffeurs hoofdzakelijk in Nederland zouden lossen.
Op basis hiervan wordt geoordeeld dat het Verenigd Koninkrijk het gewoonlijk werkland van de chauffeurs is en dat dus Engels recht van toepassing is (en blijft) op de arbeidsovereenkomsten.
De volgende vraag die vervolgens beantwoord moet worden, is de vraag of de chauffeurs onder de werkingssfeer van de CAO BGV vallen. FNV stelt zich namelijk op het standpunt dat dat ook het geval zou moeten zijn als Engels recht van toepassing is, omdat de CAO BGV bepaalt dat deze van toepassing is op ‘alle werkgevers en werknemers van in Nederland gevestigde ondernemingen die vergunningplichtig vervoer verrichten (…)’. Maar ook daarin gaat het Hof niet mee. Het Hof wijst hier namelijk terecht op het feit dat FNV uit het oog verliest dat ‘alle werkgevers en werknemers’ gelezen moet worden in het licht van artikel 3 van de CAO BGV, waarin onder andere het begrip werknemer wordt gedefinieerd. En die definitie zegt dat men pas als werknemer in de zin van de cao wordt aangemerkt als ‘de werkzaamheden gewoonlijk worden verricht vanuit de in Nederland gevestigde onderneming’. Daar wordt niet aan voldaan, want er was immers net vastgesteld dat niet Nederland, maar juist Engeland het gewoonlijk werkland is.
Het Hof komt dan ook tot het (voorlopige) oordeel dat de vervoerder de CAO BGV dus niet hoeft toe te passen op deze Engelse werknemers die bij haar in dienst zijn. Let wel, het betreft een hoger beroep in kort geding, dus in een eventuele bodemprocedure zou nog een ander oordeel kunnen volgen.
Desalniettemin is dit een belangrijke uitspraak, waaruit volgt dat als Nederlands recht niet van toepassing is op de arbeidsovereenkomst en Nederland ook niet als gewoonlijk werkland kan worden aangemerkt, de werknemer niet onder de werkingssfeer van de CAO BGV valt. Ook niet als zij in dienst zijn van een vervoerder die zelf wel onder de werkingssfeer van de CAO BGV valt. Betekent dit nu dat alle vervoerders zomaar buitenlandse werknemers in dienst kunnen nemen, zonder dat zij onder de CAO BGV vallen? Nee, dat is niet het geval. En zeker niet wanneer het gaat om werknemers uit lage lonen landen (waar hier geen sprake van was). In dat geval kan het verschil in beloning namelijk ook een vraagstuk van openbaar belang zijn, waardoor de cao-regels via een omweg alsnog van toepassing zouden kunnen worden. Laat u dus altijd informeren als u gebruik maakt van buitenlandse chauffeurs.
Heeft u een vraag over de inzet van buitenlandse chauffeurs binnen uw onderneming of wilt u laten toetsen of uw onderneming voldoet aan de geldende regels? Neemt u dan contact met ons op. Vallenduuk Advocaten adviseert u graag over de mogelijkheden.
[1] Gerechtshof Den Haag, 18 juni 2019, ECLI:NL:GHDHA:2019:1453 http://deeplink.rechtspraak.nl/uitspraak?id=ECLI:NL:GHDHA:2019:1453
[2] Hoge Raad, 23 november 2018, ECLI:NL:HR:2018:2165 http://deeplink.rechtspraak.nl/uitspraak?id=ECLI:NL:HR:2018:2165